Wolde, Ellen van: Moord in de afgesloten kamer (Schrift 234 Het boek Rechters jaargang 39 • nummer 6 • december 2007 • pagina 195)
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een [31]koele opperzaal, [32]die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb een woord Gods aan u. Toen [33]stond hij op van den stoel. 31. Hebreeuws, een opperzaal der verkoeling; dat is, in een zomerzaal, dienende tot verkoeling tegen de hitte des zomers. 32. Anders, hij nu zat alleen in een koele opperzaal, die voor hem was, of die hij had. 33. Hoewel hij [als een afgodendienaar] zijn afgoden meerder achtte dan den God Israels, heeft hij nochtans zijn woord of gezant dezen eerbied willen bewijzen.